Een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is. Dat is geen loze kreet, maar een fundamenteel mensenrecht. In de praktijk staat deze onschuldpresumptie echter steeds vaker onder druk, mede door mediacampagnes van het Openbaar Ministerie en de overmatige toepassing van de voorlopige hechtenis. Terwijl het strafproces is ingericht op zorgvuldigheid en waarheidsvinding, lijkt het publieke beeld – én soms de rechterlijke reflex – steeds vaker ingegeven door snelheid, emotie en maatschappelijke onrust.
De essentie van de onschuldpresumptie
De essentie van de onschuldpresumptie is helder: Iedereen tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is bewezen. Dit uitgangspunt is vastgelegd in Artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Op EU-niveau is dit verder uitgewerkt in Richtlijn 2016/343/EU. Die gaat niet alleen over hoe de rechter naar een verdachte moet kijken, maar ook over hoe de overheid zich uitlaat naar de buitenwereld. In artikel 4 van de richtlijn staat:
“De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, zolang de schuld van een verdachte of beklaagde niet wettig is vastgesteld, openbare verklaringen van overheidsinstanties (…) niet de indruk wekken dat betrokkene schuldig is.”
De richtlijn maakt dus duidelijk: ook buiten de rechtszaal geldt terughoudendheid – niet alleen voor rechters, maar óók voor het OM, politie en andere betrokken instanties. Deze overwegingen leiden ons naar de manier waarop het Openbaar Ministerie en de rechtspraak de onschuldpresumptie beïnvloeden, en waarom een zorgvuldige afweging zo cruciaal is.
De rol van de rechtspraak
Een onderdeel van de verzwakte onschuldpresumptie is het ruimhartige gebruik van de voorlopige hechtenis. In veel gevallen wordt een verdachte in hechtenis genomen voordat er überhaupt een inhoudelijke zitting is geweest. Dat mag in Nederland alleen onder strikte voorwaarden – zoals het risico op herhaling, vluchtgevaar of beïnvloeding van het onderzoek. Maar in de praktijk is het in Nederland in veel zaken eerder regel dan uitzondering, zeker in zaken met grote media-aandacht.
In 2012 schreef ik mijn afstudeerscriptie over de voorlopige hechtenis in het licht van de onschuldpresumptie. In maart 2016 verscheen er vervolgens een rapport van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden over de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland. De praktijk roept, in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), ook volgens de onderzoekers de nodige vragen op en zou moeten worden aangepast. De voornaamste conclusie van dit onderzoek is ook dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van de voorlopige hechtenis over het algemeen aan de Europese standaarden voldoet, maar dat de feitelijke toepassing van de voorlopige hechtenis in de praktijk minder in lijn is met deze standaarden; vooral het hoge percentage voorlopige gehechten in Nederland, de beperkte motivering van beslissingen en het beperkte gebruik van alternatieven voor de voorlopige hechtenis vallen op.
Sindsdien lijkt er in de praktijk helaas weinig te zijn veranderd. In februari 2021 oordeelde het EHRM nog dat Nederland in drie zaken onvoldoende had gemotiveerd waarom voorlopige hechtenis noodzakelijk was. Dit was in strijd met artikel 5 lid 3 van het EVRM. Het College voor de Rechten van de Mens concludeerde dat dit geen op zichzelf staande gevallen waren, maar wees op structurele problemen in de Nederlandse strafrechtspraktijk, met name betreffende de motivering van voorlopige hechtenis. Deze ontwikkelingen onderstrepen de voortdurende discussie en kritiek op de toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland, met name in relatie tot de onschuldpresumptie en de motivering van dergelijke beslissingen.
De rol van het Openbaar Ministerie (OM)
Wie het strafproces beschouwt als een zorgvuldig opgebouwde rechtsgang met als sluitstuk een onafhankelijk oordeel, zou bij het volgen van de media vandaag de dag bijna gaan twijfelen. De Europese Commissie constateerde al in 2013 dat het verbod op publieke schuldverwijzingen in Nederland structureel wordt geschonden. De invoering van Richtlijn 2016/343/EU in 2018 bracht daar weinig verandering in. Het Openbaar Ministerie (OM) neemt in toenemende mate het publieke toneel in om – al dan niet subtiel – verdachten te framen als daders, nog vóórdat een rechter zich over hun zaak heeft uitgesproken. Daarmee overschrijdt het OM niet alleen de grenzen van wat ethisch en juridisch verantwoord is, het ondermijnt ook het fundament van onze rechtsstaat: het vermoeden van onschuld. Hoewel het OM zich beroept op haar voorlichtende taak, is de grens tussen informatie en beïnvloeding vaak flinterdun. Zulke publieke schuldverwijzingen zijn in strijd met de richtlijn én het rechtsstatelijk karakter van het OM.
In mediagevoelige strafzaken is de roep om een dader vaak luid. Zeker bij ernstige of schokkende feiten wil het publiek snel duidelijkheid: wie heeft dit gedaan? Die maatschappelijke druk sijpelt door naar het OM, dat onder het vergrootglas ligt om daadkracht te tonen. In plaats van zorgvuldig te onderzoeken wie verantwoordelijk is, ontstaat soms de neiging om koste wat kost iemand voor de rechter te brengen. Die druk vergroot het risico op tunnelvisie: het vroegtijdig vastleggen op één scenario of verdachte, waarbij alternatieve verklaringen of ontlastend bewijs onvoldoende aandacht krijgen. In zulke gevallen wordt het strafproces geen zoektocht naar waarheid, maar een rechtvaardiging van een eerder gekozen richting. Daarmee komt niet alleen de onschuldpresumptie in het gedrang, maar ook het doel van het strafproces zelf: waarheidsvinding.
In de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging wordt vooral benadrukt dat het OM “zichtbaar en herkenbaar” moet zijn. Dat is prima, maar niet als dat ten koste gaat van de waarborgen die een eerlijk proces moeten garanderen. Een noodzakelijke stap is dat het OM expliciet opneemt in haar voorlichtingsbeleid dat het zich houdt aan het verbod op publieke schuldverwijzingen. Geen suggestieve uitspraken meer over verdachten die nog voor de rechter moeten verschijnen. Geen trial by media.
De impact op de verdachte en het strafproces
Publieke schuldverwijzingen en voorlopige hechtenis kunnen enorme gevolgen hebben: reputaties worden vernietigd, werkgevers nemen afscheid, relaties komen onder druk te staan. En zelfs als de rechter later oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om iemand te veroordelen, is het kwaad al geschied. Bovendien heeft deze praktijk invloed op de rechtszaal zelf. Rechters zijn ook mensen, en hoe onafhankelijk ze ook zijn, ze functioneren binnen dezelfde samenleving als wij allemaal. De beeldvorming in de media, mede gevoed door het OM, kan de neutraliteit van het proces onder druk zetten.
Samenvatting
Een verdachte mag pas als dader worden aangeduid als zijn schuld onherroepelijk is vastgesteld. Dat vereist terughoudendheid – in communicatie én in vrijheidsbeneming. De rechtsstaat is geen podium voor reputatieverwoesting of snelle publieke afrekening.
Wat nodig is, is herbezinning. Op het persbeleid van het OM. Op de manier waarop voorlopige hechtenis wordt toegepast. En vooral: op de waarde van de onschuldpresumptie als moreel en juridisch fundament van ons strafproces.
Vragen? Neem vrijblijvend contact opBronnen
- https://www.njb.nl/blogs/het-verbod-op-publieke-verwijzingen-naar-schuld-vereist-een-fundamentele-verandering-in-het-persbeleid-van-het-openbaar-ministerie/
- https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32016L0343
- https://wetten.overheid.nl/BWBR0044027/2020-09-01
- https://www.mensenrechten.nl/actueel/nieuws/2021/02/10/nederlandse-strafrechtspraktijk-moet-op-de-schop-betere-motivering-van-voorlopige-hechtenis-nodig?utm_source=chatgpt.com
- https://media.licdn.com/dms/document/media/v2/D4E1FAQEPXqOSeB56Ig/feedshare-document-pdf-analyzed/B4EZPjxOnIGwAY-/0/1734693156760?e=1745452800&v=beta&t=b3SXivtu5ziY5gSRhBHNhXryivVlKtl7WibjdYBH2LA
- https://afondo.nl/2019/08/21/onderzoek-naar-voorlopige-hechtenis/
- https://issuu.com/elisekrielen/docs/voorlopige_hechtenis_en_onschuldpresumptie
- https://www.om.nl/onderwerpen/beleidsregels/aanwijzingen/algemeen/aanwijzing-voorlichting-opsporing-en-vervolging-2020a004