Opsporing en bewijsvergaring van interne bedrijfsfraude

Opsporing en bewijsvergaring van interne bedrijfsfraude

In mijn drieluik over interne bedrijfsfraude sta ik in dit artikel stil bij de opsporing en bewijsvergaring. In deel 1 heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de maatregelen die kunnen worden genomen om bedrijfsfraude tegen te gaan in het artikel over preventie

In deze fase van interne bedrijfsfraude is er sprake van een vermoeden of sterke verdenking van fraude. Helaas hebben de preventieve maatregelen uit deel 1 van het drieluik niet goed geholpen of is er te laat mee begonnen. En hoe goed preventie ook is, fraude valt nooit helemaal uit te sluiten. Fraudeurs doen natuurlijk hun uiterste best om hun handelingen te verhullen. Het kan dus de beste overkomen.

Bij het opsporen en bewijzen van interne bedrijfsfraude moet zorgvuldigheid worden betracht. In de eerste plaats om te voorkomen dat de verkeerde persoon beschuldigd wordt op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. Een valse beschuldiging kan het bedrijf uiteindelijk duur komen te staan bij de afwikkeling met de werknemer. Daarnaast zit u als werkgever waarschijnlijk niet te wachten op imagoschade doordat de ‘onrust’ binnen uw bedrijf op straat komt te liggen. Het is daarom belangrijk voor de werkgever om op de hoogte te zijn of te worden gebracht van de juiste gang van zaken bij verdenkingen van fraude binnen de organisatie. Om de fraudeur op te sporen en om een juiste en onderbouwde beslissing te nemen, zal een feitenonderzoek vereist zijn. Bedrijfsrecherche kan daarbij een uitkomst bieden. Deze professionals weten precies hoe ze te werk moeten gaan en wat voor bewijs ze waar moeten zoeken. Lees hier hoe u een professioneel recherchebureau kunt herkennen.

BEDRIJFSRECHERCHE

De werkgever ontleent zijn bevoegdheid om een fraudeonderzoek te (laten) doen aan het instructierecht (art. 7:660 BW). In dit wetsartikel staat kort gezegd dat de werknemer verplicht is zich te houden aan de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid alsmede aan die welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming. De werkgever moet bij een intern onderzoek naar bedrijfsfraude handelen binnen de wettelijke kaders die daar voor gelden. Allereerst moet hij handelen als ‘goed werkgever’ ex artikel 7:611 BW. Om een recherchebureau in te kunnen schakelen moet de werkgever een gerechtvaardigd belang hebben. De werkgever zal zich hierbij moeten afvragen of de privacyrechten van de betrokkene (vermoedelijke fraudeur) niet zwaarder wegen dan zijn eigen belangen. Er moeten ook concrete verdenkingen bestaan van fraude. Daarbij geldt ook dat het onderzoek in verhouding moet staan tot het beoogde doel (proportionaliteit) en de fraude moet niet ook op een andere (minder ingrijpende of goedkopere) manier kunnen worden vastgesteld (subsidiariteit). Professionele recherchebureaus (met vergunning van het Ministerie van Veiligheid & Justitie) hebben ervaring met deze afwegingen en kunnen deze inschatting dus vaak het beste maken.

Particulier rechercheurs dienen bekend te zijn met alle regelgeving omtrent rechercheonderzoeken, zoals de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus, de Privacygedragscode en de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Daarbij is ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing. ‘Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en correspondentie’. Het recht op privacy staat overigens ook in onze Grondwet en strekt zich ook uit tot de werkplek en zakelijke correspondentie. Daarnaast zijn recherchebureaus verplicht om te handelen in overeenstemming met hetgeen in het maatschappelijk verkeer van hen mag worden verwacht. De professionele recherchebureaus kunnen de werkgever vaak ook adviseren welke (juridische) stappen genomen moeten worden. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er eerst naar andere mogelijkheden gekeken moet worden alvorens een onderzoek te beginnen of dat er beleidsmatig eerst een aantal dingen aangepast moeten worden. Er hoeft dus niet altijd meteen naar een (dure) advocaat gegaan te worden. Dat kan altijd nog gedurende of na afloop van het onderzoek als dat nodig is. Zo voorkom je onnodige dubbele kosten!

ONDERZOEKSMIDDELEN

Bij het feitenonderzoek door een recherchebureau kunnen verschillende onderzoeksmiddelen ingezet worden. Afhankelijk van de verdenking en de situatie kan bijvoorbeeld administratief onderzoek gedaan worden, onderzoek in de geautomatiseerde voorzieningen (computernetwerk), onderzoek van e-mailberichtenverkeer, observaties, het plaatsen van (verborgen) camera’s, getuigen verhoren of de werknemer(s) met een GPS-tracker volgen. Indien de particuliere rechercheurs ook beschikken over juridische kennis en ervaring, kunnen zij extra waarde toevoegen aan het rechercheonderzoek en de acties voortdurend spiegelen aan de juridische realiteit.

HOOR EN WEDERHOOR

Voordat er door de werkgever wordt overgegaan tot arbeidsrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen, is het sterk aan te raden om de frauderende werknemer een kans te geven om zichzelf te verdedigen en eventueel een verklaring af te laten leggen voor de belastende bevindingen. Dit is het principe van hoor en wederhoor.Vertel de werknemer voorafgaand aan het gesprek dat het gaat om een fraudeonderzoek, zonder daar inhoudelijk op in te gaan. Vraag bij aanvang van het gesprek aan de werknemer of het opgenomen mag worden. Maak vervolgens in het gesprek duidelijk wat de aanleiding is geweest om een onderzoek te starten, wat de verdenkingen zijn en waar deze op gebaseerd zijn. Geef vervolgens globaal weer hoe het onderzoek was opgebouwd en welke belastende bewijzen er zijn gevonden. Maak nadien een gespreksverslag (de audio-opname kan daarbij van pas komen) en laat de werknemer het gespreksverslag ondertekenen. Rechters hechten veel waarde aan het principe van hoor en wederhoor en het kan een werkgever duur komen te staan in een gerechtelijke procedure als hieraan niet voldaan is [1]. Een recherchebureau is sowieso in alle gevallen verplicht om aan het einde van het rechercheonderzoek de onderzochte werknemer te informeren over het onderzoek dat naar hem of haar is verricht. Bij belastende bevindingen kan dat ook erg zinvol zijn omdat je met bepaalde verhoortechnieken vaak de waarheid boven tafel kan krijgen. Indien de fraude in het gesprek wordt toegegeven door de werknemer, vergroot dat de kans voor de werkgever om een minnelijke ontslag- en/of financiële regeling te treffen met de frauderende werknemer. Als de werknemer in dit gesprek liegt en de werkgever kan dat aantonen, dan kan dat een extra grond zijn voor ontslag. Mocht het toch tot een gerechtelijke procedure komen, dan kan het onderzoeksrapport van het recherchebureau (inclusief het gespreksverslag en eventueel de audio-opname) als bewijs worden toegevoegd aan het dossier.

[1] Kantonrechter Amsterdam 24 januari 2011, LJN BT6417

Wilt u dit artikel als pdf-bestand opslaan? Of wilt u dit artikel uitprinten? Klik dan hier.